Meer last van elkaar dan van bijensterfte

De Nederlandse Bijenhoudersvereniging (NBV) en de Bijenstichting kunnen het maar niet eens worden over de oorzaak van de bijensterfte. Die is in Nederland al een aantal jaren ongewoon hoog. Wat is de rol van bestrijdingsmiddelen?

Elk dorp had van alles twee. Twee kerken, twee scholen, twee biljartclubs. Eén voor de protestanten, één voor de katholieken. Of voor de socialisten. Met de jaren vijftig verdween ook de verzuiling uit de samenleving. Behalve uit het verenigingsleven. Elk belang heeft nog immer een eigen club. Of twee. Entrée: de Nederlandse Bijenhoudersvereniging (NBV) en de Bijenstichting.

(Foto: Flickr/postbear)
(Foto: Flickr/postbear)
De twee clubs behartigen de belangen van de bij – en die van imkers en bijenliefhebbers. Dat is de laatste jaren belangrijker geworden. Het gaat namelijk slecht met de Nederlandse bij. De bijensterfte is al enkele jaren aanzienlijk hoger dan normaal. Gemiddeld overleefde ruim twintig procent van de bijenvolken de afgelopen winters niet. Beide verenigingen maken zich daarover ernstig zorgen. En laten zich daarom zien in Den Haag. Ze praten met verschillende commissies, de oppositiepartijen. Ze zoeken de media op, om aandacht te vragen voor hun, ónze, zullen ze zelf zeggen, honingbij.

Maar de verenigingen zijn het op één punt fundamenteel met elkaar oneens. En dat staat samenwerking in de weg.

De onenigheid tussen de NBV – ruim 6000 leden – en de Bijenstichting – geen leden, wel 1000 donateurs én 40 vrijwilligers – is in het klein de strijd die internationaal gevoerd wordt. Tussen wetenschappers, actiegroepen en nationale regeringen. Ook zij worden het niet eens over de oorzaak van de stijgende bijensterfte. En dus ook niet over hoe daar naar te handelen.

In de natuur overleven alleen de sterksten – dat geldt eveneens voor bijen. Elk jaar opnieuw halen enkele bijenvolken die in de zomer nog druk zoemen en rondvliegen de lente niet. Misschien waren de dagen té koud, misschien hadden ze te weinig voedsel verzameld. Zo gaat dat. Een imker houdt rekening met een verlies van tien procent van zijn volken. Bijensterfte in de winter; in principe is daar niets vreemd aan.

Maar al enkele jaren ligt het percentage bijenvolken dat de winter niet overleeft veel hoger. In de winter van 2011 op 2012 bedroeg de bijensterfte – onder volken van professionele imkers en hobbyisten – 20,8 procent. De cijfers van afgelopen winter worden binnenkort gepubliceerd; verwacht wordt dat de sterfte voor het eerst sinds vijf jaar weer iets lager zal zijn.

Dan zijn er nog de bijenvolken die in het wild leven. Daar sterven ook meer bijen dan hoort, schatten wetenschappers. Maar actuele gegevens zijn er niet. Bijensterfte is overigens niet alleen een Nederlands probleem. In andere Europese landen als Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, en in Noord-Amerika sterven er steeds meer bijenvolken.

Dat lijkt misschien vooral vervelend voor de imkers. Maar het heeft uiteindelijk invloed op ons dagelijks leven. If the bee disappeared off the face of the earth, man would only have four years left to live, schijnt geleerde Albert Einstein ooit gezegd te hebben. Als de bij verdwijnt, heeft de mens nog maar kort te leven.

Zonder de bij zou er in ieder geval weinig te eten zijn. Alles dat groeit uit bloemen moet bestoven worden; ook driekwart van de gewassen die door de mens gegeten worden. Frambozen, aardbeien, peren en appels, bijvoorbeeld. En gewassen als maïs, tomaten en amandelen. Sterfte van de bijen, wild of niet, brengt de voedselketen in gevaar.

Daar is iedereen het wel over eens. Het getwist begint hier.

Er zijn twee verklaringen voor de bijensterfte, zegt de Nederlandse Bijenhoudersvereniging. De eerste: er is steeds minder voedsel voor de bij. Vooral op het plattenland. Daar verliest de bij door toedoen van de landbouw zijn natuurlijke habitat. Bloemen maken plaats voor akkers, bomen ook. In steden en dorpen wijken groene tuinen bovendien voor stenen terrassen met stoelen en een haardvuur. Wel zo makkelijk voor de mens, vrij onhandig voor de bij. Nectar is nog te vervangen door de imker. Maar het stuifmeel moet de bij zelf van bloemen en planten halen.

En dan is er nog de varroamijt, waarschuwt de NBV. Die parasiet kruipt in larven en verspreidt zo dodelijke virussen. In de jaren tachtig kwam de varroamijt uit Azië over naar Europa. Destijds veroorzaakte de mijt ware slachtingen onder de bijen. Niemand wist hoe de mijt te bestrijden was. Inmiddels wel. Dat er nog steeds volken overlijden aan de varroamijt, ligt misschien wel het meest aan de imker, zegt de NBV. De bestrijding vereist precisie, zorgvuldigheid, tijd. Daar kan het mis gaan.

Het is, concludeert de NBV, een samenspel van factoren.

Dat klopt allemaal wel, zegt de Bijenstichting. Maar waar is het landbouwgif in dit verhaal? Dát is pas echt slecht voor de bijen. Boeren gebruiken neonicotinoïden om te voorkomen dat hun gewassen worden aangevreten door insecten of vernietigd door ander ongedierte. Neonicotinoïden zijn bestrijdingsmiddelen die het zenuwstelsel van een insect aantasten. Gewassen worden met het spul beschermd door de zaadjes onder te dompelen in het gif. Zo is de plant altijd beschermd. Dat is het voordeel ten opzichte van bespuiten. Maar het is ook een nadeel. Als het middel altijd in het gewas aanwezig is, komt de bij elke keer dat hij er landt met het spul in aanraking. De bij verzwakt, verliest zijn richtingsgevoel. Daar gaat het mis.

Het is, concludeert de Bijenstichting, ook de schuld van het landbouwgif.

De stichting en de vereniging beroepen zich allebei op de wetenschap.

“Ik kan zo honderdvijftig onderzoeken opsturen die een verband aantonen tussen het gebruik van landbouwgif en de sterfte van bijen”, zegt voorzitter van de Bijenstichting Jaap Molenaar.

“En ik kan er zo honderdvijftig toesturen die het tegendeel bewijzen”, zegt vicevoorzitter van de NBV Aat Rietveld in een afzonderlijk gesprek.

“Ik woon in een landbouwgebied.” Rietveld. “Ik heb nooit een negatief effect van de bestrijdingsmiddelen op mijn bijen gemerkt.”

“Het is gif. Het is aantoonbaar slecht voor de bijen.” Molenaar.

“Dat we deze wereld gifvrij moeten maken, daar ben ik het helemaal mee eens.” Rietveld. “Maar of de bijen overleven is voor een groot deel van de imker afhankelijk.”

Dat is de reden, zegt Molenaar, dat hij in 2009 besloot tot oprichting van de Bijenstichting. “Ze”, en dan bedoelt hij de NBV, “zien de neonicotinoïden niet als een gevaar. Ze zeiden: wij zorgen voor de bijen. Waar bemoei je je mee?” Toen is hij een petitie gestart, en vervolgens de stichting. Om iedereen bewust te maken van het gif.

Voor een deel lijkt dat gelukt. De Europese Unie besloot onlangs tot een moratorium, een tijdelijk verbod, op drie soorten neonicotinoïden. In de Tweede Kamer wordt met enige regelmaat gesproken over het mogelijke gevaar van bestrijdingsmiddelen. Partijen als de PvdA, GroenLinks en Partij voor de Dieren zijn voor een verstrekkender verbod dan nu opgelegd door de EU. En aan aandacht niets tekort. Tweede Kamerlid Dion Graus (PVV) plaatste een bijenkast in de tuin van de kamer. (Voor zijn “gevleugelde vrienden”.) Het Franse parlement volgde vlak daarna. En Greenpeace startte onlangs een actie. Voor de redding van de bij, tegen het gif.

De twee verenigingen zochten en vonden vorig jaar – in het Jaar van de Bij – een zeldzaam moment van toenadering. Er werd een tiental gezamenlijke activiteiten georganiseerd. Alles voor hun geliefde bij. Maar na twaalf maanden kwam het gesprek toch weer op bijensterfte, en op bestrijdingsmiddelen. Het eigen geloof lag in de weg. En dus gaan de twee weer hun eigen gang.