Het café van Camus

Van stadsgrenzen tot taalbarrières, Amsterdam kent vele grenzen. In de rubriek Grenzeloos Amsterdam kijkt NAP Nieuws verder. Vandaag aflevering 17: het café van Camus.

In zijn beroemde boek The Fall (1955) schrijft de Frans-Algerijnse Albert Camus over een Amsterdamse kroeg. Ik ging op zoek naar het café van Camus.

Is het je wel eens opgevallen, schreef Camus in The Fall, dat de grachtengordel van Amsterdam op Dante’s cirkels van de hel lijkt? Een middenklassehel, waar hoe verder je komt, hoe dichter naar binnen, hoe erger de misstanden worden. Het is een citaat dat het doorgaans goed doet op feestjes in bepaalde steden van Nederland.

The Fall beschrijft het morele en intellectuele verval van de Franse advocaat Jean-Baptiste Clamence, een valse naam. Hij is een gevierd jurist in Parijs, bejubeld door velen en succesvol in zijn zaken. Maar hij raakt aan lager wal, in een neerwaartse cyclus door moreel-problematische gebeurtenissen. Zoals zijn weigering een vrouw te redden die zelfmoord pleegt.

Clamence belandt in Amsterdam, op de Wallen, aan de bar van café Mexico City. Van de top van de Parijse advocatuur naar een kroeg op de Wallen; het is zijn val van “Eden” naar de “bourgeois hell”, zegt hij.

The Fall is een existentialistisch meesterwerk, geen wonder dat Sartre het Camus’ beste boek noemde. Iedereen is radicaal verantwoordelijk voor zijn eigen lot; Clamence dus ook. Aan de bar bekent hij aan een vreemdeling (de lezer) zijn val, zijn lot, zijn verval, en zijn verantwoordelijkheid daarvoor.

Amsterdam werd niet zomaar uitgekozen als toneel van Camus’ boek. Clamence’s aanwezigheid in Amsterdam staat symbool voor hoe Europa na de Tweede Wereldoorlog moet leren leven met haar eigen lotsbestemming. Radicale onschuldig over de horror van de Holocaust is niemand, lijkt Camus te zeggen. Daarom speelt het boek zich af in wat ooit een Joodse buurt van Amsterdam was.

Café Mexico City heeft echt bestaan, bleek een jaar of tien geleden. Hans van Mierlo, de oprichter van D66, bevestigde: hij kwam er begin jaren zestig ook wel eens. De kroeg zou aan de Warmoesstraat 91 gezeten hebben. Als ik op een dinsdagmiddag in 2017 voor dat pand sta, blijkt er nu nog steeds, of weer, een café te zitten.

Maar geen spoor te bekennen van Camus, of Clamence. Als ik binnenstap, komt een zware, niet per se onaangename geur van burgers, bier en wiet me tegemoet. Overal zitten toeristen op krappe krukken aan kleine tafeltjes te eten, te drinken en te roken.

Eigenaar Julian weet van niets. Camus, Mexico City? Geen idee. Het Stone’s Café, zegt hij, zit hier al meer dan dertig jaar. Kijk maar, daar, dat schilderij boven de bar. Met zijn telefoon schijnt hij bij. “1980! En dit kunstwerk is speciaal voor ons gemaakt!”

De klanten weten ook van niets. Een Amerikaan kijkt glazig voor zich uit. Nee, hij is hier niet speciaal heengekomen voor Camus. Wie is Camus eigenlijk, dude? Werd Mexico City in Camus’ tijd bevolkt door hoeren, pooiers en criminelen, anno 2017 zitten er vooral toeristen.

Julian, de vriendelijke barman, vraagt of ik wat wil drinken. Ik bedank. Het is niet dat ik geen dorst heb, want dat heb ik wel. Maar ik wil vooral niet als een Jean-Baptiste Clamence aan de bar terecht komen.