Column: De dag van Ben

De zon komt op, een nieuwe dag breekt aan. En dat is altijd wel de dag van iets. Of iemand. De NAP-redactie kiest iedere aflevering ‘de dag van…’ uit en laat hier haar eigenzinnige licht over schijnen.

Ben is een typische Amerikaan. Luidruchtig, patriottistisch, aardig, nieuwsgierig en –wanneer voldoende gedronken- uitzinnig. Verder is Ben joods, maar dan wel van het Amerikaanse soort. Zo eet hij niet koosjer en heeft hij weinig zin om naar Israël te verhuizen. Hij heeft wel zijn bar mitswa gedaan, maar hij weet niet waarom. Eigenlijk weet hij vrij weinig van het Jodendom. Het joods zijn is voor hem “meer een gevoel”, verklaarde Ben twee jaar geleden. We struinden door de straten van Buenos Aires en hij vroeg me niet zo sceptisch te kijken.

Twee maanden geleden werd Ben gebeld door een Joods-Amerikaanse organisatie. Of hij voor een week naar Israël wilde. Gratis. Ben was blut en de winter in Tucson, Arizona niet boeiend. Ben besloot te gaan. “Het doel is dat Amerikaanse Joden óf ter plekke baby’s maken óf besluiten naar Israël te verhuizen. We sterven namelijk uit”, schreef Ben mij in een email.

Israël was “één grote desillusie”, vertelt Ben als we in een Amsterdams café ons eerste biertje drinken. Zijn groepsgenoten waren “achterlijk” en wisten niets van het Jodendom. “Een meisje dacht dat de sjabbat een koosjer gerecht was”, moppert hij boven zijn bier. Maar de grootste desillusie was dat Ben in de bus naar Jeruzalem besefte wat het eigenlijk betekende dat zijn moeder protestants is. “Ik ben dus helemaal niet joods”, roept Ben in het café uit terwijl hij zijn armen euforisch in de lucht gooit.

Na deze ontdekking besloot Ben de groep te verlaten en zijn reis om te gooien. Hij zat niet in een identiteitscrisis, maar had het wel even gehad met het Jodendom. “Als ik mijn besnijdenis zou kunnen omkeren, had ik dat gedaan. Right then and there”. Hij stuurde zijn moeder een email dat hij, verliefd op Israël, drie weken langer zou blijven, en nam het vliegtuig richting Praag. Om te pokeren. Toen vloog hij naar Berlijn. Om te feesten. En toen naar Amsterdam. Om te blowen. In Praag was hij expres niet naar de Joodse begraafplaats gegaan. “Tijdsverspilling en te toeristisch”, aldus Ben. “Ik had er wel goede foto’s voor mijn moeder kunnen maken.” Hij neemt een slok van zijn bier en valt even stil. “Ik heb wel heel erg tegen haar gelogen. Ze denkt dat ik op een Joodse ontdekkingsreis ben,” zegt hij bijna verdrietig. “Is er in Amsterdam geen Joodse begraafplaats? Jullie hadden toch veel Joden voordat Hitler kwam?”.

Een Joodse begraafplaats in Amsterdam. Ik ken er één. Bij het Flevopark, in Amsterdam Oost. Ik vermoedde dat deze wel wat minder mooi was dan in Praag, maar ik had er nooit echt goed naar gekeken. Het leek me wel een grappig idee: Ben meenemen naar de begraafplaats zodat hij zou beseffen wat hij gemist had in Praag. Om eens flink zijn recalcitrante ‘ik doe niets toeristisch’ houding luister bij zetten.

De volgende dag nam ik hem mee naar het Flevopark. En hier kreeg ik meteen spijt van toen we de begraafplaats eenmaal hadden gevonden. De begraafplaats bestaat uit een moerassig gebied omringd door een sloot en een verroest ijzeren hek. Uit de sompige grond steken schots en scheve zerken, duidelijk verwaarloosd. De begraafplaats lijkt te zinken: aan de randen vallen de zerken zowat in het water. Het is, kortom, vergane glorie. “Zo. Zelfs onze begraafplaatsen sterven uit. Treurig”, concludeert Ben terwijl hij een sigaret opsteekt.

De dag dat Auschwitz werd bevrijd, 27 januari, vliegt Ben terug naar Tucson. Twee dagen later schrijft hij me dat hij zich nog nooit zo Joods heeft gevoeld. En dat komt volgens Ben niet door zijn bezoek aan Israël, maar louter door de aanblik van de zinkende begraafplaats in Amsterdam.