Vriendschap op de straat

Dak- en thuislozen leven vaak in een sociaal isolement. In een werfkelder achter de Hermitage filosofeerde dinsdag een groep dak- en thuislozen over vriendschap, en over of dat wel bestaat. Want op de straat weet je nooit wie je vrienden zijn.

Martinus mediteert. Foto: Rianne Oosterom
Marinus mediteert. Foto: Rianne Oosterom

De kaarsjes zijn aan en een dakloze tokkelt zachtjes op een gitaar. Dan komt Gerard binnen, een dakloze met een roze muts. Hij begint gelijk met verheven stem te praten tegen de straatpastor. Het gaat over de communicatie met de burgemeester, die vorige week langs kwam. Gerard vindt dat het niet goed liep allemaal. Dan ziet hij de kaarsjes. Hij zegt: “Ik val nu wel uit, maar misschien moeten we hier meer bidden voor de contacten die we hebben.”

Tot rust komen is het achterliggende doel van de filosofiegroep, vertelt straatpastor Luc Tanja. “Door rust te vinden, kunnen dak- en thuislozen bijvoorbeeld beter omgaan met hun kinderen, of beter gesprekken voeren.” De filosofiegroep is een initiatief van de Protestantse Diaconie Amsterdam en bestaat nu tien jaar. Meestal zijn er ongeveer tien daklozen. Vandaag zijn er zes, en stagiair Adelina leidt de bijeenkomst. Ze vertelt dat het in de filosofiegroep niet gaat om daklozen bekeren: “We willen ze een kader meegeven op zingeving.”

Meditatie
De lichten gaan uit. Alleen de kaarsjes branden. De dak- en thuislozen zitten in een kring rond een Perzisch tapijt. Ze sluiten hun ogen. In de kring staat een aapje van steen, met een kaarsje op zijn hoofd. Een van de daklozen had die meegenomen, gevonden op straat. Nu hoort het aapje erbij. Het zit er altijd bij in de kring.

Rob, een dakloze die al tien jaar bij de filosofiegroep komt, leest met een zalvende stem zinnen voor uit een boek. “Zoek de stilte in je innerlijke zelf.” “Open nu je hart voor alle wezens in de wereld.” Na de woorden van Rob zwijgt iedereen. Alleen de deur kraakt.

Samen met dakloze Huub leest Adelina het verhaal van de Mier en de Eekhoorn van Toon Tellegen. De twee zijn vrienden, maar ze begrijpen elkaar telkens niet. Dat komt doordat de brieven die ze schrijven op zo’n klein stukje boomschors moeten passen, dat ze hun zinnen nooit kunnen afmaken. Ze worden bang dat de ander de vriendschap overbodig vindt.

Vriendschap
“Waar is de vriendschap in dit verhaal?”, vraagt Adelina aan de daklozen die in de kring zitten. Gerard met zijn roze muts: “Ik denk in de brief. Ik heb vorige week ook een brief geschreven, aan een vriendin. Of ze mij wilde opzoeken. Ik voelde me te zwak om bij haar langs te gaan. Ik denk dat iedereen vriendschap zoekt. Als je de stap niet zelf durft te nemen, dan schrijf je een brief.”

Ed: “Toon Tellegen was wel een diepzinnige vent, zeg.”

Gerard: “Ja, hij heeft altijd een dieper laagje.”

Gerard staat op van zijn stoel en gaat op zijn knieën op het Perzische tapijt zitten. Minutenlang bekijkt hij het patroon. Adelina heeft een wit vel opgehangen. Daar mogen de daklozen woorden opschrijven die bij vriendschap horen. Martinus schrijft de woorden ‘waardering’ en ‘liefde’ op. Huub wijst ernaar: “Als je kijkt op sites van relatiebureaus dan staat er altijd wie je bent en naar wat je op zoek bent. Dan zie je ook al deze woorden.”

Ed heeft ‘angst’ en ‘voorzichtigheid’ geschreven. “Vriendschap is maar een woord. Je moet er altijd bedacht op zijn dat je vrienden je verraaien.”

Huub: “Ja, het is soms net als de vriendschap tussen Jezus en Judas.”

Gerard is opeens weer bij de les: “Maar in vriendschap is ook liefde. En liefde betekent dat je geduld hebt, en kan geven zonder iets terug te verwachten.”

Ed: “Ja, en dus dat je elkaar niet voor de gek houdt”

Rob: “Ik denk niet dat vriendschap bestaat. Ik heb alleen maar kennissen. Vriendschap ontneemt me mijn vrijheid.”

Marinus: “Ben je dan bang om vriendschap aan te gaan?”

Rob: “Ja, het lijkt wel of je bezit wordt van de ander.”

Ed: “Maar je kan wel vriendschap bezitten terwijl je een persoon niet bezit.”

Huub: “Ik denk dat vriendschap wel bestaat. Toen ik mijn woning werd uitgezet, waren er mensen die zeiden dat ik bij hen mocht wonen.”

Peter: “Maar als je arm bent dan zien mensen je al komen. Daar zijn ze meestal wel huiverig voor.”

Rob: “Ik denk dat wij allemaal de angst hebben verkeerd begrepen te worden. Net als dat de mier en de eekhoorn daar bang voor waren. Je bent bang dat die ander jou los laat.”

Marinus: “Ja, vriendschap is een ontzettende porseleinkast. Gelukkig blijven hier de kopjes heel.”