Klein geloof in Amsterdam: Bahá’í in de Bijlmer

NAP Nieuws gaat op bezoek bij kleine geloofsgemeenschappen die verborgen zijn voor de meeste Amsterdammers. Deel 1: Het bahá’í-geloof.  In Nederland zijn er ongeveer 1500 bahá’ís. Wereldwijd wordt hun aantal geschat tussen de vijf en zeven miljoen. Nederland heeft geen officieel ‘huis van aanbidding’. Voor elk continent is er één ‘moedertempel’; die van Europa staat in Frankfurt. Wel is er in Nederland een Nationale Raad, zijn er meer dan twintig Geestelijke Raden (verkiesbaar bestuursorgaan) en heeft de gemeenschap een eigen conferentiecentrum.

De deur gaat open, de schoenen uit. ‘In het bahá’í-geloof kan elk huis dienen als een tempel’, zegt Martijn Rep (49, bioloog). Hij woont in de Bijlmer samen met zijn vrouw Debbie Keijner (50, zelfstandig ondernemer), zoon Tim (19) en dochter Nikki (16).

Bij Martijn en Debbie thuis zijn elke week gebedsbijeenkomsten. ‘We zijn net verhuisd vanuit Buitenveldert’, vertelt Martijn. ‘Hier hebben we genoeg ruimte voor activiteiten – zang, gebeden, kinderklasjes – en we denken dat deze buurt meer open staat voor een gesprek.’ De begane grond van deze Amsterdamse bahá’í-tempel heeft een kleine keuken, een tafel met knutselwerk en een boekenkast gevuld met religieuze literatuur.

In Amsterdam wonen ongeveer zeventig bahá’ís. Het bahá’í-geloof is opgericht door de Iraanse profeet Bahá’u’lláh in 1863. Ze geloven dat de grote wereldreligies in oorsprong één geheel zijn. Iedere belangrijke profeet (Jezus, Mohammed, Boeddha, Bahá’u’lláh, e.a.) staat voor een nieuwe fase in het bewustzijn van de mens. ‘Christen of moslim worden zou voor ons voelen als een stap terug doen’, legt Debbie uit.

Gemeenschap

‘Zuidoost telt vijf bahá’í-gezinnen, we eten bij elkaar en passen op elkaars kinderen. Eén keer in de negentien dagen komen we bij elkaar om samen te bidden.’ De bahá’í-kalender telt negentien maanden van negentien dagen. Martijn en Debbie lopen de trap op naar de woonkamer, die is warm verlicht en staat vol met religieuze beeldjes en tierlantijnen. Debbie (Indonesische vader, Nederlandse moeder) wilde als klein meisje priester worden. Maar in het katholicisme kan dat niet als vrouw. ‘Dat voelde voor mij verkeerd.’ Debbie praat zacht en weloverwogen. ‘Lange tijd heb ik religie links laten liggen. Toen ik trouwde met Martijn was hij al gelovig, ik niet’.

‘Uiteindelijk gaf de manier waarop bahá’ís vorm geven aan het gemeenschapsleven de doorslag. Als ik meeging met Martijn naar bijeenkomsten, dan waren daar altijd mensen van verschillende leeftijden, mannen en vrouwen. Alles door elkaar. Heel natuurlijk.’ Martijn: ‘We zijn bahá’í-stijl getrouwd, wat inhoudt dat je toestemming vraagt aan beide families en trouw belooft aan God.’ Martijn kwam in zijn tienerjaren via een vriend in aanraking met het bahá’í-geloof. ‘Ik ben niet gelovig opgevoed, maar ik voelde dat dit iets groots was, een project waar ik deel vanuit wilde maken.

P1010440-1.jpg

Man-Vrouw

Debbie nipt aan een kop thee: ‘Mannen en vrouwen zijn gelijk, dat staat in de geschriften. Iets wat ik miste in het christendom.’ Homoseksualiteit ligt daarentegen gevoelig. ‘De familie is de hoeksteen in het bahá’í-geloof. Dat is mijn interpretatie’, zegt ze een tikkeltje twijfelend. ‘Martijn, kun jij daar meer over zeggen?’ Martijn vanuit de keuken: ‘Het feit dat er binnen de religie geen homohuwelijk mogelijk is, wil niet zeggen dat ze niet gelijkwaardig zijn. Maar een homoseksuele bahá’í staat voor een lastige keuze.’

‘Is er trouwens iets wat jullie niet eten’, vraagt Martijn. Bahá’ís zelf kennen weinig restricties. Debbie: ‘Ja, wel dingen die je geest bedwelmen zoals drank en drugs. We volgen de geschriften die Bahá’u’lláh heeft geschreven halverwege de 19e eeuw. Een wet is er om je te helpen meer mens te zijn. Op het moment dat je continue dronken bent, kun je niet jezelf zijn. Het zijn een soort lampen op je pad, die functioneren als gids.’

Gebed

Martijn spreekt vol overtuigingskracht. Tijdens het koken roept hij af en toe iets om de antwoorden van Debbie aan te vullen. Naast de bank ligt een klein Perzisch tapijt, die hij gebruikt om te bidden. De bioloog heeft er eentje voor thuis en eentje op zijn werk. Elke dag rond de middag zoekt hij een stilteruimte op en doet het gebed. Bahá’ís hebben één verplicht gebed per dag. ‘Voor mij is dat nog steeds een dagelijkse struggle’, zucht Debbie. ‘Ik vind de zelfdiscipline die daarvoor gevraagd wordt ingewikkeld. Het duurt lang en je moet je voorbereiden (handen en gezicht wassen).’ Martijn: ‘Het simpelste gebed kost je nog geen minuut.’ ‘Die is een stuk langer hoor’, zegt Debbie. ‘Voor jouw gevoel misschien’, grapt Martijn. ‘Oh, nou hij zal wel gelijk hebben. Het bidden gaat niet vanzelf, maar het wordt wel steeds makkelijker.’

Twijfel

‘Natuurlijk is er ook wel eens twijfel’, zegt Martijn. ‘Ik kan misschien zelf van binnen ten goede veranderen, maar wat heeft dat voor zin als de bahai-gemeenschap in Nederland niet lijkt te groeien?’ Debbie vergelijkt het geloof met relaties die je hebt als mens. ‘Soms sta je dichtbij elkaar, soms ben je een tijdje wat verder van elkaar verwijderd en vraag je je af of je nog wel iets met elkaar gemeen hebt’. Een korte stilte. ‘Ik heb een relatie met Bahá’u’lláh en die is aan allerlei wisselingen onderhevig.’

Over een bord stomende vegetarische pasta vertelt zoon Tim ronduit over zijn huidige tussenjaar, hij zet zich deze maanden in voor de bahá’í-gemeenschap. Met behulp van speciale lesboeken praten ze in kleine groepjes over moraal en het maken van juiste keuzes. ‘We geven lessen. Niet per se bedoeld om mensen over te halen bahá’í te worden. Na het eten pakt de jongen zijn gitaar erbij en begint zachtjes te zingen, samen met Martijn en Debbie, ogen gesloten, voor hun profeet: Bahá’u’lláh.

Luister hieronder naar naar de drie nummers (Engels, Afrikaans en Grieks) die ze zongen, speciaal voor NAP Nieuws: 

Beeld en audio: Liese Molenaar