Helft Amsterdamse scholen religieuze grondslag

Ongeveer de helft van de Amsterdamse basis- en middelbare scholen heeft anno 2017 een religieuze of levensbeschouwelijke grondslag. Een eeuw geleden besloot de regering om naast openbaar onderwijs, ook bijzonder onderwijs te financieren. Het was de uitwerking van een langdurende schoolstrijd die uitmondde in de zogenoemde pacificatie van 1917.

‘‘De onderwijsverzuiling is intact gebleven’’, zegt Bram Mellink, docent Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. ‘‘Maar deze verdeling is geen afspiegeling van de verhoudingen in de samenleving.’’ Toch doet in een ontkerkelijkte en diverse stad als Amsterdam het bijzonder onderwijs niet onder voor openbaar onderwijs.

‘‘Het is heel opvallend dat het bijzonder onderwijs zo populair is’’, zegt Mellink. ‘‘Als je ouders vraagt wat ze belangrijk vinden bij een schoolkeuze, dan komt religie niet hoog uit.’’ Ouders vinden het meestal wel belangrijk dat hun kinderen leren over religieuze overtuigingen, ‘‘maar dat kun je ook weer zien als een gelegenheidsargument’’.

Protestants-christelijke en katholieke basisscholen zijn vergelijkbaar met openbare scholen, volgens Mellink. ‘‘Op christelijke scholen wordt lang niet meer elke ochtend gebeden, en als er al iets met het geloof gedaan wordt, dan is het vaak in een lichtere vorm.’’ Ouders kiezen niet vaak principieel voor een openbare school. ‘‘Het is vaak belangrijker of de school in de buurt is, er een prettig klimaat heerst en hoe het staat met de kwaliteit van het onderwijs.’’

Peter van Dam, historicus en auteur van het boek Staat van verzuiling, bevestigt dat praktische redenen meespelen in de schoolkeuze. ‘‘Bij confessioneel onderwijs denken we nog aan het onderwijs van de jaren vijftig, maar dat is sterk veranderd.’’ Het zijn niet langer afgezonderde scholen, maar scholen die de verbinding opzoeken, stelt Van Dam. ‘‘Vanuit een religieuze achtergrond staan ze open voor iedereen.’’

Daarbij is het volgens Van Dam niet zo dat religie geen rol meer speelt. ‘‘Dat mensen niet meer naar de kerk gaan, wil niet zeggen dat mensen niet meer geloven of religie niet belangrijk vinden.’’ Bovendien is er de afgelopen jaren hernieuwde belangstelling voor de culturele erfenis van het christendom. ‘‘In het denken over de islamitische en westerse cultuur is het christendom weer een rol gaan spelen’’, zegt Van Dam. ‘‘Het hoort bij ons, zelfs als we er niet in geloven.’’

Visualisatie door Jeanine van den Bosch

Ook hindoeïstische, humanistische, islamitische en antroposofische scholen behoren tot het bijzonder onderwijs. In Amsterdam zijn de katholieke en protestants-christelijke scholen het best vertegenwoordigd. De staatsfinanciering voor bijzonder onderwijs staat honderd jaar na dato ter discussie, en niet voor het eerst. Politieke partijen zoals VVD, D66 en GroenLinks zijn voorstander van een aanpassing van de financiering van het bijzonder onderwijs. De klassieke idee van scheiding tussen kerk en staat.

Volgens Mellink ligt het moeilijker als het om onderwijs gaat. ‘‘Onderwijs is als een publiek verhaal bestempeld, en daarmee haal je de staat binnen’’, zegt Mellink. Als bijzonder onderwijs niet langer wordt gefinancierd, zullen volgens hem alleen de orthodoxe scholen blijven bestaan. En dat vergroot de kloof tussen twee werelden. ‘‘De pacificatie van 1917 wordt vaak geframed als een overwinning voor protestanten en katholieken, maar het was ook in het voordeel van de staat’’, stelt Mellink. ‘‘Doordat de overheid ruimhartig is bij de verdeling van het geld, houdt ze invloed op het bijzonder onderwijs.’’

Visualisatie door Jeanine van den Bosch


Het bijzonder onderwijs heeft een eigen organisatiestructuur. De scholen worden niet beheerd door de overheid, maar door eigen verenigingen, waarbij vaak ook ouders betrokken zijn. Binnen het bijzonder onderwijs zijn er twee richtingen: het bijzonder onderwijs en het algemeen bijzonder onderwijs. De eerste richting bevat onderwijsinstellingen met een religieuze of levensbeschouwelijke grondslag. De laatste richting betreft scholen die zich hiervan onafhankelijk weten, zoals de Montessori- en Daltonscholen.