De komst van de nieuwe Spaanse gastarbeider

Italiaanse gastarbeiders in Enschede, 1969. Fotograaf Louis van Paridon, collectie Nationaal Archief /Spaarnestad Photo, via flickr/1001Italianen
Italiaanse gastarbeiders in Enschede, 1969. Fotograaf Louis van Paridon, collectie Nationaal Archief /Spaarnestad Photo, via flickr/1001Italianen

Vijftig jaar na de komst van de eerste Spaanse gastarbeiders komt er nu een nieuwe groep Spanjaarden naar Nederland: de nieuwe gastarbeiders. Zij zijn tijdelijk op zoek naar werk in het buitenland, want in hun vaderland een baan vinden wordt moeilijk nu het er slecht gaat met de economie.

Het afgelopen jaar emigreerden meer dan twee keer zoveel Spanjaarden als vóór het begin van de economische crisis vier jaar geleden, becijferde het Spaanse statistiekbureau INE. In 2011 verlieten 62.611 Spanjaarden hun land; bijna 0,3 procent van de beroepsbevolking. Dit aantal blijft groeien. Alleen al de eerste maanden van dit jaar pakten ruim 27.000 Spanjaarden hun koffers.

Twee generaties geleden kwamen er ook Spanjaarden naar Nederland voor werk. Zij kwamen niet op eigen initiatief, maar werden door de overheid naar Nederland gehaald. In de tussentijd is het politieke debat over immigratie ingrijpend veranderd. Ook de stemming in de Europese Unie (EU) is de afgelopen tijd omgeslagen, nu Griekenland en Spanje financiële steun nodig hebben. Maar hoe kon het in Spanje zo misgaan? En hoe worden de nieuwe gastarbeiders ontvangen in Nederland?

Instorting van de Spaanse bouwsector

Tot vijf jaar geleden ging het economisch gezien nog goed in Spanje. Er kwamen meer immigranten uit Zuid-Amerika en er moesten extra huizen gebouwd worden. “De verwachtingen voor de Spaanse economie waren optimistisch, dus banken verstrekten gemakkelijk krediet aan aannemers om huizen te bouwen”, zegt economiehoogleraar Steven Brakman van de Rijksuniversiteit Groningen. “Maar dat bleek onhoudbaar. De huizen werden niet verkocht. Dit bracht de Spaanse banken in de problemen: ze kregen het geleende geld niet terug. De bouwsector stortte in.” Zo begonnen in 2008 de economische problemen voor Spanje.

De Spaanse banken verzwakten door het geld dat ze misliepen. Bovendien, legt Brakman uit, nam in heel Europa het vertrouwen in de banken af door de instorting van de Amerikaanse huizenmarkt en de wereldwijde economische crisis die daarop volgde. De Spaanse overheid moet leningen afsluiten om overheidstekorten te dekken, maar door het dalende vertrouwen betaalt zij hiervoor een steeds hogere rente. Ook Spanjaarden zelf kunnen nauwelijks meer geld lenen. “Banken denken: waarom zouden wij iemand krediet verstrekken om een bedrijf op te starten, als dat toch binnen een jaar failliet is?”, zegt Brakman.

Een beroep op het Europees noodfonds EFSF wilde Spanje eerst niet doen. Twee weken geleden ging het toch akkoord met een noodlening. Daarmee moet het land zelf weer geld kunnen lenen. De EU zegde honderd miljard euro toe; op verzoek van de Spaanse overheid berekenden twee adviesbureaus dat 62 miljard euro waarschijnlijk genoeg is. In ruil voor de noodlening moet Spanje van eurocommissaris voor Economische Zaken Rehn de arbeidsmarkt hervormen en strengere controle op de financiële markt toelaten. “De noodlening was onvermijdelijk om te voorkomen dat iedereen opeens zijn geld van de bank gaat halen,” zegt Brakman. “Maar het betekent wel dat de Spaanse staatsschuld nog meer stijgt.”

Werkloze Spanjaarden

Inmiddels is een kwart van de Spaanse beroepsbevolking werkloos. Dat komt neer op 5,6 miljoen mensen. Nooit eerder was de werkloosheid in het land zo hoog. Van de jongeren zit zelfs de helft zonder baan volgens het INE. Wel worden in deze telling ook jongeren meegerekend die nog niet op zoek zijn naar een baan.

Werkloze Spanjaarden beproeven hun geluk in landen die niet zijn geraakt door de economische crisis of die daar vooralsnog minder van merken. Ze vertrekken bijvoorbeeld naar het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland: die landen ontvingen vorig jaar tussen de vier- en achtduizend Spanjaarden. Maar ook Nederland weten ze te vinden. Vorig jaar emigreerden 3174 Spanjaarden naar de Lage Landen. En dit aantal loopt sinds het begin van de economische crisis snel op, blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Kwamen er het eerste kwartaal van 2007 nog 328 Spanjaarden, dit jaar waren dat er in dezelfde periode al 811. De Spaanse arbeidsmigranten zijn zowel lager als hoger opgeleid en de meesten zijn volgens het CBS tussen de 20 en 45 jaar.

Emigratie naar Nederland

Twee op de drie Spaanse immigranten kwamen in 2010 voor werk, berekende het CBS. De rest kwam voor gezinsvorming of –hereniging en voor studie. Als burgers van de Europese Unie mogen zij binnen de EU werken en wonen waar ze willen. Vergunningen hebben ze er niet voor nodig. Na vijf jaar legaal verblijf in Nederland kunnen zij een permanente verblijfsvergunning krijgen. “De droom van de EU, grotere interne arbeidsmobiliteit, wordt nu werkelijkheid”, zegt Godfried Engbersen, hoogleraar sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

“De Spanjaarden,” zegt Antonio Izquierdo, “vertrekken omdat ze weten dat de crisis nog wel even zal duren”. Maar de hoogleraar sociologie van de universiteit van La Coruña spreekt in de Spaanse krant El País liever van ‘mobiliteit’ dan van ‘emigratie’. Zodra de crisis voorbij is, zullen ze Spanjaarden teruggaan naar hun vaderland. Ook Engbersen verwacht dat de meerderheid terugkeert als het economisch beter gaat in Spanje. Hij ziet de huidige Spaanse arbeidsmigranten als “een soort nieuwe gastarbeiders”.

Het politieke debat

De eerste gastarbeiders kwamen in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw naar Nederland. Het bedrijfsleven en de overheid haalden eerst arbeiders uit Spanje en Italië, en later uit Turkije en Marokko. Zij deden werk dat Nederlanders niet wilden doen. De verwachting was dat de gastarbeiders zouden terugkeren naar het land van herkomst. Taaltoetsen of inburgeringcursussen bestonden daarom nog niet. Maar vooral van de Turken en Marokkanen ging lang niet iedereen terug. Nederland was welvarender dan hun land van herkomst en er waren meer banen. De multiculturele samenleving bleek een keerzijde te hebben. Pim Fortuyn werd populair en na zijn dood zette de PVV de discussie over immigratie op steeds hardere toon voort.

Na de toetreding van tien landen uit Midden- en Oost-Europa tot de EU, in 2004, nam het aantal arbeidsmigranten sterk toe dat vanuit die landen naar Nederland kwam. Vooral Polen waren bereid te komen en het werk te doen dat Nederlanders niet wilden doen: asperges steken, aardbeien plukken en zwaar werk verrichten in de bouw. Eerst kwamen Polen vooral als seizoensarbeiders, maar nu blijven er steeds meer in Nederland wonen. Maar sommige Nederlanders klagen over overlast in de steden en rechtse politieke partijen pleiten nu voor terugkeer, ook al waren zij aanvankelijk blij met de goedkope Poolse arbeidskrachten.

De PVV begon dit jaar zelfs een omstreden meldpunt voor overlast van Midden- en Oost-Europeanen. Demissionair minister Kamp (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, VVD) stelde vorig jaar extra maatregelen in die de immigratie van arbeiders uit Roemenië en Bulgarije tot eind 2013 moeten beperken. Kamp wil dat Nederlandse werklozen in de kassen, de schoonmaak en de bouw gaan werken. Nu halen werkgevers arbeidskrachten uit Midden- en Oost-Europa, maar “dat [werk] moeten we als Nederlanders zelf willen doen”, zei Kamp vorige maand in het tv-programma Debat op 2.

De komst van Spaanse arbeidsmigranten ziet Kamp niet als probleem. “De ervaring uit het verleden leert dat zij na verloop van tijd teruggaan”, zei Kamp in januari in het televisieprogramma Buitenhof. De Zuid-Europese landen “worstelen zich wel weer uit de crisis.”

Werkloosheid in Nederland

Dat arbeidsmigranten een bedreiging zouden zijn voor de Nederlandse werkgelegenheid, vindt hoogleraar Engbersen onzin. “Als de werkloosheid in Nederland nog verder oploopt, dan komt hier ook niemand meer om werk te zoeken. Want zonder baan heeft een immigrant ook geen recht op sociale zekerheid.” Engbersen vindt de komst van de Spaanse arbeidsmigranten juist gunstig voor Nederland. “Zij kunnen het werk doen dat Nederlanders niet willen of kunnen doen. Net als werknemers uit Midden- en Oost-Europa zijn zij van groot belang voor onze economie.” Bovendien, vult hoogleraar Brakman aan: “Nederland heeft over drie, vier jaar door de vergrijzing een tekort aan arbeidskrachten, vooral hooggeschoolden en technisch personeel.” Met het oog op de vergrijzing zijn arbeidsmigranten daarom belangrijk voor Nederland, volgens Brakman.

Spanjaarden werken minder in de agrarische sector dan de arbeidsmigranten uit Polen en andere landen in Midden- en Oost-Europa, zegt Engbersen. Spanjaarden werken in Nederland vooral in de horeca, in technische beroepen of als verpleegster. Voor een deel worden zij in Spanje geworven door Nederlandse uitzendbureaus, soms in samenwerking met de Spaanse ambassade in Nederland.

Spaanse jongeren lachen om de drukte die Nederlanders maken om de werkloosheidscijfers. In Nederland was de werkloosheid in het eerste kwartaal van dit jaar ongeveer 6,2 procent, tegen 24,4 procent in Spanje. De jeugdwerkloosheid in Nederland is ‘slechts’ 11,9 procent.

Een oplossing?

Is emigratie gunstig in tijden van oplopende Spaanse werkloosheid? “Voor iemand zonder werk is het een welkom geschenk om in Nederland een baan te vinden”, zegt een woordvoerder van de Spaanse ambassade in Den Haag. Ook Engbersen vindt het ‘zeker’ een oplossing. “Het neemt de druk op de Spaanse arbeidsmarkt iets weg.” Bovendien, zegt hij, sturen migranten geld terug naar familieleden in Spanje en dat is waardevol voor de Spaanse economie. Dat de emigratie van geschoolde Spanjaarden slecht is voor de toekomst van het land, gelooft hij niet. “Het is geen massale uittocht van hoogopgeleiden.” Ook Olga Bernárdez Cid van de afdeling werkgelegenheid en sociale zekerheid van de Spaanse ambassade vindt het een goede en logische ontwikkeling. “In de EU kunnen personen en bedrijven zich vrij verplaatsen. Spanjaarden komen naar Nederland en Nederlanders gaan naar Spanje. Het is een goede afstemming van vraag en aanbod.”