Het Chinese Geheim: Crisis als kans

Er is in Nederland geen andere bevolkingsgroep dan de Chinezen die relatief zoveel ondernemers kent; maar liefst veertien procent van de Chinezen is ondernemer. Wat kunnen Nederlandse ondernemers leren van Chinese ondernemers? NAPnieuws liep mee met Hong Tong Wu; radiomaker en financieel adviseur, Kin Ping Dun; de kleinzoon van een van de eerste Chinese ondernemers in Amsterdam en Tony Fung; voorzitter van de Chinese ondernemersvereniging.

Chinese bedrijvigheid
Tegenwoordig heeft Amsterdam ongeveer 840 Chinese ondernemingen. Hoewel zij vooral bekend staan om de restaurants, behoort slechts een kwart van de Chinese ondernemingen tot deze sector. Een groot deel van de Chinese bedrijven bevindt zich in de financiële en zakelijke dienstverlening.

Tussen 2005 en 2010 zijn veertig Chinees-Indische restaurants verdwenen. Hier zijn eenzelfde aantal sushi restaurants, snackbars en hotels van Chinese eigenaren voor in de plaats gekomen. Kin Ping omschrijft dit fenomeen als volgt: “Als er ergens een raam dicht gaat, gaat er ergens anders weer een raam open”. Kin Ping is de kleinzoon van één van de eerste Chinese ondernemingen van Amsterdam. Hij ziet voor alsnog groei binnen zijn bedrijf, met name binnen de Thaise en Japanse sector.

100 jaar Chinezen in Amsterdam.
De ouders en overgrootouders van Kin Ping hebben in Amsterdam meerdere crisissen meegemaakt. Begin vorige eeuw monsterde zijn grootvader aan op een vrachtschip en kwam door de crisis noodgedwongen in Amsterdam terecht. Zijn naam was Tang Yung maar hij werd door de Engelsen Dun Yong genoemd, zo werd hij ook ingeschreven. Dun Yong, een naam die later de hele wereld over zou gaan.

De Chinezen hebben vanaf het begin af aan een hechte gemeenschap gevormd. De shippingmaster regelde voor zijn eigen gemeenschap een plek op de vloot en zorgt voor huisvesting in boardinghouses. Men hielp elkaar zoveel mogelijk omdat men loyaliteit verschuldigd is als men een bepaalde af- of herkomst gemeen heeft in een situatie waarin men wordt geconfronteerd met buitenstaanders.

Kin Ping Dun: “In de jaren ’30 kwamen door de crisis veel zeelui zonder werk te zitten. Mijn opa ook.” De Chinese zeelui kregen geen steun van de gemeente, zoals hun Nederlandse collega’s, en werden daardoor extra hard getroffen. Door het gebrek aan werk verbleven de Chinezen langer aan wal; velen verbleven gedwongen in boardinghouses rondom de nieuwmarkt of op loodsen van de “Stoomvaart Maatschappij Nederland” in Amsterdam Noord waar zo’n 250 chinezen onderdak vonden. Aan de logementen was meestal een winkeltje en een eetgelegenheid verbonden (puur voor de chinezen zelf). Verder waren er gokhuizen en opiumkitten te vinden.

Een boardinghouse klinkt groot, maar was vaak een eenvouding eengezinswoning met een totale lengte van 15 bij 4 meter. Het bestond uit een voor- en achterkamer gescheiden door een alkoof, keuken en wc. Alle etages kwamen uit op een gezamenlijke gang, wat uiterst brandgevaarlijk was. In zo’n huis verbleef makkelijk twintig of meer Chinezen.

Tijdens de crisis verbleven er meer en meer chinezen in de logementen; wachtend tot ze de vaart weer op mochten. In de logemente – waar nauwelijks ruimte was om te ademen – maakten hongeroedeem en beriberi enkele tientallen slachtoffers. De overheid liet de zaak op haar beloop.

De situatie van de Chinezen was schrijnend. In de media werd gesproken over de gezondheidsproblemen van de Chinezen: Er was sprake van ernstige ondervoeding. De overheid besloot dat de “overtollige Chinezen” (de zieken en de zwakken) terug moesten naar China. Sommige Chinezen doken onder om de “Chinezentellingen” te ontwijken.

Er werd besloten om zo’n 800 nutteloze chinezen te deporteren, zodat ze niet ten laste van de Nederlandse schatkist zouden komen. Met een bijdrage van de rijksoverheid en met medewerking van de Rotterdamse Lloyd en de Java-China-Japan lijn, die bereid waren het vervoer van de Chinezen tegen lage kosten voor hun rekening te nemen, werd in 1935 met de deportaties begonnen.

Kin Ping Dun: “Toen mijn opa doorhad dat er geen werk meer te vinden was als stoker, ging hij niet bij de pakken neerzitten. Hij is pindakoekjes gaan verkopen.” De pindarepen “Tengteng” waren een succes. Ze hadden eindelijk weer wat inkomen.

Door de nauwe banden die de Chinezen onderhielden met China en Hongkong, werden zij lang voor de bezetting gewaarschuwd dat de oorlog eraan zou komen. Sommige vluchtte naar Hongkong; anderen bleven in Amsterdam en maakten zich klaar voor de oorlog. De Chinese handelsgeest en wellicht een vooruitziende blik hebben ertoe geleid dat de Chinezen tijdens de oorlog bijna geen honger hoefde te lijden. Bovendien zagen de Duitsers de Chinezen aan voor Japanners, waarmee ze een bondgenoot vormden.

De Chinese ingrediënten werden tijdens de bezetting niet gerantsoeneerd. Lange tijd was ook rijst zonder bonnen te verkrijgen. Dit veranderde tegen het einde van de oorlog. De Chinezen hebben ingespeeld op de ingrijpende gewijzigde economische structuur tijdens de bezetting. De chinezen creëerden tijdens de oorlog kleine restaurants waar buurtbewoners en studenten voor het eerst kennis konden maken van de Chinese keuken. Voor weinig geld kon je hier in de oorlog een hapje eten. Tegen het einde van de oorlog was er ook bij de Chinezen steeds minder te eten. De bevrijding kwam dan ook net op tijd. De Chinezen vierden drie dagen lang feest ter ere van de bevrijding.

Na de bevrijding was er nog steeds sprake van voedselschaarste. De Chinezen maakten hier handig gebruik van door goedkoop loempia’s te verkopen om op deze manier de Nederlandse bevolking kennis te laten maken met de Chinese keuken. De Chinese restaurants waren een gat in de markt.

Het succes van deze ondernemingen had onder andere te maken met hun Nederlands en Chinese netwerk. Doordat veel Chinese mannen getrouwd waren met Nederlandse vrouwen, konden de vrouwen de mannen helpen met vertalen en met de Nederlandse bureaucratie. Bovendien kon door onderlinge renteloze leningen veel Chinezen een restaurant beginnen. De etnische solidariteit maakt de ondernemers onafhankelijk van algemeen financiële instellingen of de overheid.

Kin Ping Dun: “Al die restaurants moesten natuurlijk bevoorraad worden. Daar speelde ons familiebedrijf handig op in. Als restaurant kon je voor alles bij ons terecht. Had je een locatie, dan zorgde wij voor de stoelen, tafels en keukenbenodigdheden.”

De geschiedenis van de Chinese ondernemers toont voortdurende interactie en aanpassing aan de economische structuur in de stad. Toen de Nederlandse bevolking meer Indonesisch Chinees wilde eten, veranderde de menukaart.

Tot de jaren ’70 werd het gedoogd dat de Chinezen opium gebruikte. Maar in de winter van ’71 en ’72 introduceren Chinezen uit de onderwereld van Hongkong en Singapore een nieuw genotmiddel; Heroïne. De politie wist eerst niet wat het was, ze geloofden dat het bakpoeder was. De verhoudingen op de nieuwmarkt veranderde: de komst van het aantal gokhuizen nam enorm toe en er werden grote hoeveelheden bedragen over tafel geschoven. De buurt verloederde.

Maar de drugsbazen dachten verder dan alleen drugs. Drugsbaas Mo besloot om Chinese groentes te verbouwen buiten Amsterdam. Eerst alleen pak-soi, later ook andere soorten groenten. Dit was zo’n succes dat de Chinese groente heel Europa overging.

In de jaren ’70 was het nieuwe van “Chinees eten” eraf. Veel restaurants werden gesloten. Door de komst van de metro moesten veel bewoners verplicht hun huizen en restaurants verlaten. Er kwamen nieuwe huizen voor in de plaats, die te duur werden voor de huidige bewoners. Op de Binnen Bantammerstraat, de straat waar de eerste Chinezen woonden, was op het laatst geen restaurant meer over.

1978 is een rampjaar voor de Chinees-Indische restaurants. Veel gebruikte ingrediënten, zoals bamboespruiten en pindakaas, stegen fors in prijs. Bovendien werd er in dat jaar vergiftigde nasi op de markt gebracht en kregen de Chinezen concurrentie van andere etnische ondernemers. Er wordt daarnaast extra gelet op belasting en illegaal personeel, dat vanwege de lage lonen onmisbaar is. Voor het eerst meldden zich werkloze Chinezen bij de arbeidsbureaus.

Deze bovenstaande elementen hebben ertoe geleid dat de Binnen Bantammerstraat zijn economische bestaansrecht voor ondernemers verloor. De vanaf eind jaren zeventig in gezette algemene malaise in de Chinese restaurantsector voltooide dit proces. Ondanks het verdwijnen van veel Chinese ondernemers rondom de Nieuwmarkt, is de Amsterdamse Chinatown, na londen, de grootste Chinatown van Europa.

Veel Chinees-Indische restaurants hebben plaats gemaakt voor Thaise en Japanse restaurants van Chinese eigenaren. Niet alleen de Thaise en Japanse restaurants doen het goed, ook de Chinees-Indische restaurants worden druk bezocht tijdens de crisis.

Nog steeds blijven veel Chinezen streven naar een positie als zelfstandige ondernemer zodat ze niet afhankelijk zijn van Nederlanders. Ongeveer veertien procent van de Chinezen is zelfstandig ondernemer. Dat is meer dan andere allochtone en autochtonen groepen. Daarnaast behoren Chinezen tot de hoogst opgeleide groep binnen Nederland.

Als eerste gastarbeiders van Nederlanders hebben de Chinezen zich in relatief korte tijd getransformeerd van arme havenarbeiders tot succesvolle en hoogopgeleide ondernemers.