Alcohol en dobbelen waren tijdens nachtwacht streng verboden

Op 13 april 2013 wordt het Rijksmuseum heropend. De Nachtwacht, het bekendste schilderij van Rembrandt, is dan weer op zijn vaste plek te zien. Niemand denkt na bij de naam van het meesterwerk. Maar wat was de nachtwacht eigenlijk?

De tijd verdrijven met het drinken van alcohol en dobbelen was tijdens de nachtwacht ten strengste verboden. De nachtelijke waakdiensten waren niet populair onder de schutters: het was een eentonige en vooral ’s winters koude bezigheid, zo valt te lezen in het boek Burgers in het geweer van historicus Paul Knevel.

Het wereldberoemde schilderij De Nachtwacht van Rembrandt van Rijn doet anders vermoeden. De afgebeelde personen lijken zich klaar te maken voor de strijd. Ze zien er trots uit en zijn op hun best gekleed. Het is in ieder geval geen stel verkleumde en verveelde mannen.

Kapitein Frans Banning Cocq en luitenant Willem van Ruytenburgh (Foto: Patrick Denker)
Kapitein Frans Banning Cocq en luitenant Willem van Ruytenburgh (Foto: Patrick Denker)
Vrijwel iedereen kent het schilderij van Rembrandt onder de naam De Nachtwacht. Maar de officiële naam luidt: De compagnie van kapitein Frans Banning Cocq en luitenant Willem van Ruytenburgh maakt zich gereed om uit te marcheren. In het VPRO-radioprogramma OVT legde kunsthistoricus en Rembrandtkenner Gary Schwartz uit dat het schilderij pas aan het einde van de achttiende eeuw Nachtwacht is genoemd, “omdat het schilderij de neiging heeft steeds donkerder te worden. Want eigenlijk zijn de schutters bij daglicht afgebeeld. Eens in de zoveel tijd moet het worden schoongemaakt.”

Op 13 april 2013 heropent het Rijksmuseum de deuren en is De Nachtwacht weer op zijn traditionele plek, aan het einde van de eregalerij, te bewonderen. Rembrandt schilderde dus niet de nachtwacht, maar wat was de nachtwacht dan wel? Was het een beroep? Wat deed de nachtwacht en wie behoorden ertoe?

Nachtelijke ronde
In radioprogramma OVT legt Willem Frijhof, hoogleraar nieuwe geschiedenis aan de VU, uit dat de nachtwacht al in de zestiende eeuw een taak was van zogenoemde schutterscompagnieën. “In de schutterij zaten Amsterdamse kooplieden die het een eer vonden de stad te verdedigen. Deze militairen uit de gegoede burgerij hadden aardig wat geld, want ze moesten hun eigen uitrusting bekostigen. Ze zorgden ervoor dat de vrede op straat bewaard werd. Ze lieten zich vaak op een schilderij vereeuwigen, maar niet in de kleding waarmee ze op De Nachtwacht staan afgebeeld. Dat was hun beste outfit.”

Volgens Paul Knevel, als universitair docent Nieuwe geschiedenis verbonden aan de UvA, mocht de orde in een stad in de Gouden Eeuw alleen door poorters en ingezetenen bewaakt worden. “Mensen die bezit hadden in de stad of er een ambacht uitoefenden.”

De nachtwacht was dus geen beroep, maar een nachtelijke ronde die de schutterij een à twee keer per maand moest maken. Daarvoor moesten de schutters zich ’s avonds om negen uur voor of in het Amsterdamse stadhuis melden, om vanuit daar verdeeld te worden over de verschillende wachthuizen in de stad. Pas ’s morgens na het luiden van de poortklokken en het openen van de stadspoorten kwam een einde aan de wacht.

De nachtwachten werden niet zelden met tegenzin gedaan. Knevel: “Het was een vervelende onderbreking van het normale ritme, omdat de mannen een nacht niet konden slapen.

“Aan de andere kant speelden deze plichten ook een rol voor hun eigen zelfbeeld. Zo konden ze zich presenteren als eerzame burgers die de eigen gemeenschap dienden. Soms zal de nachtwacht ook wel eens een uitje zijn geweest. Even weg van huis, vrouw en kind, met de mannen onder elkaar.”

Stoepschijters
Het gebeurde regelmatig dat schutters niet kwamen opdagen voor hun nachtwacht. Ze kregen dan een boete. Sommigen probeerden hieronder uit te komen door te zeggen dat hun vrouw niet had doorgegeven dat ze ’s nachts moesten waken.

Om het verzuim tegen te gaan stelden stadsbestuurders steeds meer betaalde wakers aan. Een goed alternatief was dit ook niet, zegt Knevel. “Deze nachtwakers hadden een slechte naam en stonden in de volksmond bekend als ‘stoepschijters’. Ze brachten meer tijd door in hoerenhuizen dan in hun wachthuizen en veroorzaakten ruzies en vechtpartijen.”

De nachtwacht van de schutters bestond tot ver in de negentiende eeuw, totdat de politie de nachtdiensten ging draaien. Knevel: “Misschien dat de nachtwacht het gevoel van veiligheid voor de burgers vergrootte, maar het werd vooral als corvee ervaren. Velen onttrokken zich aan deze plicht en degenen die het wel deden moesten hun tijd maar zien te doden.”