Gemeenteraad bijna uitsluitend theoretisch opgeleid, hoe erg is dat?

De helft van de Amsterdammers voelt zich niet vertegenwoordigd door de lokale politiek, blijkt uit een onderzoek van de gemeente Amsterdam. Volgens het rapport herkennen vooral Amsterdammers met een praktisch opleidingsniveau zich minder in de huidige vertegenwoordiging. ‘Het is belangrijk dat mensen zich herkennen in de politiek.’

Het onderzoek van de gemeente richtte zich onder meer op kiezers van ‘buitenstaanderpartijen’. Dit zijn volgens het onderzoek ‘politieke partijen die van oudsher niet of minder vaak meebesturen en waarvan de kiezers relatief ontevreden zijn over hun eigen leven en de richting waarin Nederland zich ontwikkelt’. Binnen deze groep geeft circa 53 procent aan dat zij niet het gevoel hebben dat hun belangen worden vertegenwoordigd in de gemeenteraad.

Het opleidingsniveau wordt in het onderzoek genoemd als een belangrijke factor, en kijkend naar de samenstelling van de Amsterdamse raad is dat begrijpelijk. Tenminste 44 van de 45 raadsleden in de Amsterdamse gemeenteraad hebben een hbo- of universitaire opleiding afgerond. Onder hen hebben 24 raadsleden een universitaire master behaald. Ter vergelijking: volgens het CBS heeft ongeveer 46 procent van de Amsterdammers een diploma van een hogeschool of universiteit.

‘Voor goede vertegenwoordiging is het belangrijk dat mensen zich herkennen in de politiek’, zegt Liza Mügge, universitair hoofddocent politicologie aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Daarom is het onwenselijk dat de politieke vertegenwoordiging zo homogeen is.’ Naast opleidingsniveau noemt Mügge ook gender en migratieachtergrond als veel bestudeerde onderwerpen op het gebied van politieke vertegenwoordiging.

Als mensen zich herkennen in politici, denken ze: dit gaat ook over mij.

Volgens Mügge is brede vertegenwoordiging in de politiek belangrijk om meerdere redenen. ‘Als mensen zich herkennen in politici, denken ze: dit gaat ook over mij.’ Daarnaast benadrukt Mugge het belang van rolmodellen. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat dit vooral belangrijk kan zijn voor groepen met minder politieke rolmodellen, zoals jonge zwarte vrouwen. Denk bijvoorbeeld aan politici als Sylvana Simons. Zulke vertegenwoordigers hebben een grote symbolische functie, voor burgers die zich met hen identificeren. Dit hangt niet per definitie samen met stemgedrag.’

Daarnaast benadrukt Mügge het belang van diversiteit voor de kwaliteit van wetgeving. ‘Als je mensen in de gemeenteraad hebt die vanuit hun geleefde ervaring spreken en een breed netwerk hebben, kan dat de beleidsvoorstellen verbeteren.’

Toch is het volgens Mügge niet onmogelijk voor politici om mensen te vertegenwoordigen zonder zelf tot dezelfde groep te behoren. ‘Als kiezers zien dat politici zich echt verdiepen in een bepaald thema, kunnen ze zich alsnog gehoord voelen. Het is niet zo zwart-wit dat iemand zonder islamitische achtergrond nooit moslims kan vertegenwoordigen. Maar de kiezer moet het wel zien. Dat gaat verder dan campagnetijd of een incidenteel bezoek aan plekken waar de doelgroep samenkomt. De kiezer moet zien en voelen dat een politicus echt betrokken is.’