80 jaar nadat de Hongerwinter een dieptepunt bereikte in Amsterdam voelt Franziska Haarms (1939) nog steeds de gevolgen ervan. Eind januari 1945 vroor het de hele maand en was er nauwelijks brandstof of eten beschikbaar. Ze overleefde de winter maar net. ‘Ik zie nu kinderen overal op de wereld in oorlogsgebieden en denk: ‘als ze dit overleven, dragen ze dit leed hun hele leven mee.”
Hoe zag uw leven er uit voor de hongerwinter?
‘Mijn vroegste herinnering is een bezoek aan de fotograaf. Ik had mooie nieuwe sportkousjes aan met kwastjes en liep aan de hand van mama. Zij was geboren in 1911 en groeide op in Zuid-Duitsland. Na de Eerste Wereldoorlog nam een joodse familie mijn moeder mee naar Amsterdam als dienstmeisje. De fotograaf verschool zich onder een zwarte doek en ik moest goed kijken of ik het vogeltje zag. Ik zag geen vogel en ik moest ook nog de pop teruggeven die ik mocht vasthouden. Ik moest toen erg huilen.’
‘Later kreeg ik van familie in Duitsland de foto terug waar mijn moeder achterop had geschreven: 20 mei 1941, Zissi, 1,5 Jahr.’

‘We waren zo bang!’
Wat zijn uw eerste herinneringen aan de oorlog?
‘Mijn moeder en ik woonden driehoog op de hoek van de Commelinstraat en Dapperstraat in Amsterdam Oost. Op het dak boven ons huis stond een sirene en als die begon te loeien konden we geen kant op. Er waren geen schuilkelders waren bij ons in de buurt, dus mijn moeder en ik knielden dan in de keuken op de grond om te bidden. We waren zo bang!’
‘Op weg naar mijn kleuterschool in de Oosterparkbuurt zag ik altijd veel soldaten. Zo stonden op een ochtend voor elke deur in de Wagenaarstraat een soldaat met een geweer. Een razzia noemden de grote mensen dat, maar pas later begreep ik wat dat woord betekende. In de Linneusstraat werd ik een keer bijna overreden door een legervoertuig. De Duitse soldaat kon nog net op tijd remmen. Hij stapte uit en bracht mij naar de overkant. Dat ik zo vaak alleen op straat was, verbaast mij nog steeds.’

‘Soms lagen mensen meer dood dan levend op straat.’
En de honger en kou in 1945?
‘Toen de eigenaars van de winkel onder ons, joden denk ik, weggevoerd werden, dan begon het plunderen. Vanuit het raam zag ik hoe mensen uit de buurt kachels, tafels, stoelen en kleden wegdroegen. Ik weet nog dat ik mama met de buurvrouw hoorde praten dat ze het jammer vonden dat zij dat gedaan hadden. De ochtend na de plundering was een deel van de trap beneden gesloopt. Het hout lag toen door de winkel en gaf brandstof voor kachels in de buurt.’
‘Op handkarren werden dode mensen naar de Oosterbegraafplaats gebracht. Soms lagen mensen meer dood dan levend op straat. Wanneer militairen voorbij marcheerden met bebloede mensen tussen hen in, werd ons bevolen ons om te draaien, zodat we het niet konden zien. Maar ik was klein en niemand lette op mij, dus ik zag alles. In mijn herinneringen zie ik mannen met bloed in hun gezicht.’
Schaarste en hoge kosten
Door de bezetters kwam in het laatste halfjaar van de Tweede Wereldoorlog geen voedsel meer Nederland binnen. Daarom werd er op de zwarte markt gigantische bedragen gevraagd voor melk of brood. Een brood kostte al gauw 40 gulden, 210 keer zoveel de standaard prijs vóór de oorlog. Omgerekend is dat tegenwoordig 432 euro. Ook brandstof raakte snel op in die barre winter, waardoor Amsterdammers massaal ondervoed raakten en kou lijdden.
Hoe kwamen jullie tijdens de Hongerwinter aan eten en brandstof?
‘Toen ik samen met mama op het Waterlooplein stond, wilde ze mijn mooie blauwe jasje met bijpassende muts verkopen of voor voedsel ruilen. Ze ruilde alles wat ze kon missen voor eten. Uiteindelijk dus ook haar trouwring voor eten. Mijn vader was Nederlands en werkte in de stad, maar al snel werd hij opgepakt en naar Duitsland gevoerd in verband met de Arbeitseinsatz.’ Dus mijn moeder en ik stonden er alleen voor.’
‘Toen er niets meer te ruilen viel moesten we met een pannetje naar de gaarkeuken op de Polderweg voor een schep watersoep. Kleine kinderen kregen vaak een extra schepje, daarom stonden we heel lang in de rij voor soep met schillen en zand. De lege bakken werden door jongens leeg gelikt.’
‘Omdat mijn moeder met een Duits accent sprak, kon zij niet opzoek naar eten. Daarom werd ik op straat gestuurd met een juten zak om papiertjes te zoeken om in de kachel te verbranden. Toen we in de oorlog geen gas meer hadden om water op te koken en er geen hout en kolen meer te krijgen waren om de kachel aan te maken, lag ik vaak in mijn moeders bed om warm te blijven.’
‘De bevrijding kwam voor mij net op tijd.’
Dit alles moet vast een onuitwisbare indruk achtergelaten hebben.
‘Dat klopt. De honger was verschrikkelijk. Ik jammerde vaak in bed omdat ik buikpijn had van de honger. Ik was graatmager en had de bof, mazelen en geelzucht. Omdat ik wel groeide, had mijn moeder de neuzen van mijn schoenen afgesneden, zodat ze zouden blijven passen. Helaas ook de zool, waardoor ik tot op de dag van vandaag nog last heb van mijn toen bijna bevroren tenen. De bevrijding kwam voor mij net op tijd. Als ik nu kinderen overal op de wereld in oorlogsgebieden zie, denk ik: ‘als ze overleven dragen ze dit leed hun hele leven mee.”
‘Na de bevrijding was mijn vader er plotseling weer en werd alles langzaam beter. Dat begon al met een heerlijk Zweedse wittebrood en corned beef net na de bevrijding. Om mij aan te laten sterken wilde mijn moeder melk en melkproducten bij mij naar binnenwerken. Het was zo veel dat ik er van moest overgeven. Tot op de dag van vandaag lust ik geen melk.’
Slachtoffers van de hongerwinter
Naar schatting stierven er meer dan 2500 mensen aan een gebrek aan voedsel, brandstof en medicijnen in de stad. Ruim drie keer zo veel vergeleken met voor de bezetting.