Kerstkater

East Side Tram Stops.
Image via Wikipedia

De wekker dringt in al zijn vermoorde onschuld door tot mijn bewustzijn: de kerstvakantie is voorbij, er móet weer iets.

Ik stap op mijn fiets en ben in een oogwenk klaarwakker als mijn gebarsten zadel diens voorheen bevroren inhoud prijsgeeft. Pas in de trein warm ik weer een beetje op. Door een vriend heb ik me dankbaar laten wijsmaken dat mijn oude ov-kaart nog een maand geldig is bij de NS. Sinds gisteren ben ik er namelijk achter dat waarschijnlijk op tweede paasdag tijdens de lunchpauze een ov-chipkaart is bezorgd aan het adres van een overleden oudtante. Deze kaart moet ik activeren op een van de vele locaties waar ik nooit kom. Hoe doen andere studenten dat toch?

Temidden van versufte forensen is het alsof er nooit een kerstvakantie heeft voorgevallen. Een dakloze die de mineur slecht aanvoelt komt de wagon in. Hij zet dusdanig eloquent zijn noodzaak naar geld uiteen dat ik me realiseer dat slechts een kleine misstap het verschil maakt tussen een toekomst als president van de Verenigde Staten of het lot van een straatkrantverkoper. Maar iedereen is blut dus de man vangt bot. Ook ik moest gisteren met het schaamrood op de kaken mijn boodschappen bij de Lidl achterlaten, onbetaald. Waar heb ik het in godsnaam allemaal gelaten?

Vaag sijpelen beelden door van champagne op de badrand en een flikkerende Eiffeltoren in Parijs. Maar ook warme erwtensoep in een cafeetje terwijl we vanachter het raam toeristen met bespottelijke winterkledij nawijzen, of een klein kattenbeest dat bij iedere stap zijn pootjes probeert te bevrijden van de sneeuw. Dat laatste was natuurlijk een schier onmogelijke opgave, maar maak dat de kat maar wijs.

Aangekomen in Amsterdam sprint ik naar lijn 24, waar ik zonder opgemerkt te worden door een chipkaartdepressieve conductrice kosteloos een achterdeur binnenglip. Slechts door mijzelf in het vloeibare meergranen-ontbijt van een zakenman te drukken en mijn adem gedurende de hele rit in te houden, pas ik er bij.

Op het Spui spuugt de tram me weer uit in een grijze sneeuwbrij, doorspekt met verjaarde rotjes en gebroken glaswerk. Van mijn besmeurde schoenen kijk ik op naar Amsterdam, vóór de vakantie nog ondergedompeld in sfeervolle kerstverwachting. Op straathoeken liggen lege vuurpijlen, afgedankte dennenbomen en een enkele verloren handschoen te wachten op verlossing door vuilnismannen. Maar de gemeentewerkers komen niet, want die zijn sneeuw schuiven en zout strooien. Of, aannemelijker, met veldflesjes jonge klare aan het samenhokken in warme gemeentewagentjes.

Hier sta ik dan, tussen de bedorven feestzooi, met mijn handen diep in mijn jaszakken gedreven, in een bekaterde stad. Ik onderdruk de neiging naar de overkant van de straat te lopen en de tram terug te pakken, regelrecht naar Amsterdam Centraal, naar Utrecht Centraal, op mijn koude fiets naar mijn warme vriend.

Maar daar, iets verderop, wordt een poes een pand binnengelaten waar zachtgeel licht schijnt op witte vensterbanken. Een bekrijt bord vertelt dat achter de ramen glühwein en warme chocolademelk te verkrijgen zijn. Schielijk kom ik naderbij. Ik heb nog wel wat tijd. In theorie zou ik best eventjes binnen wat kranten door kunnen spitten. Dat is nog nuttig ook. En warme chocolademelk zou er prima in gaan.

Voor ik het weet bevind ik me tussen een poes en een kachel, achter een beslagen raam en met een tijdschrift voor mijn neus in de knusse Amsterdamse kroeg. Behaaglijk hul ik me in de warmte. “Wilt u slagroom in uw chocolademelk?”, vraagt de serveerster beleefd. “Nee, dank u”, antwoord ik vol goede voornemens. “Rum graag.”

Reblog this post [with Zemanta]

Reacties zijn gesloten